De cliënten in de woning waar ik werk zijn deze ochtend allemaal de deur uit. Eindelijk tijd voor een kop koffie, maar dan gaat de telefoon. Een collega aan de lijn. Hij moet ‘dringend’ naar een vergadering. Kan ik even op Rosita letten? Rosita is een kwetsbare jonge vrouw met een verstandelijke beperking, die ik alleen ken van gedag zeggen. Wel weet ik dat ze onlangs haar persoonlijk begeleider een forse pluk haar uit zijn hoofd heeft gerukt. | Illustratie Joep Bertrams
Een collega belt: hij moet onverwacht naar een vergadering en vraagt of ik op Rosita kan passen. Het is maar voor een uurtje. Om half twaalf moet ze naar paardrijden. En of ik haar dan ook even naar de manege kan brengen, alsjeblieft?
Rosita is een kwetsbare jonge vrouw, die ik alleen ken van gedag zeggen. Wel weet ik dat ze onlangs haar persoonlijk begeleider een forse pluk haar uit zijn hoofd heeft gerukt. Daarnaast ben ik bekend met verhalen over haar hysterisch gillen en op deuren bonken.
IJsbreker
Maar natuurlijk wil ik op haar passen en wat later leidt eerdergenoemde collega Rosita de woning binnen. Als Rosita mij ziet is haar eerste opmerking: “Ik heb van je auto gedroomd.” Dankbaar maak ik gebruik van deze ijsbreker. “Dat vind ik fijn, Rosita,” zeg ik zo warm mogelijk.
‘Waarschijnlijk voelt ze dat ik op mijn hoede ben’
Voor Rosita is de woning waar ik werk een vertrouwde omgeving, maar ik ben niet vertrouwd. Ze is dan ook hypernerveus. Ik bied haar een stoel aan, maar ze gaat niet zitten. Ze blijft om mij heen drentelen. Waarschijnlijk voelt ze dat ook ik op mijn hoede ben.
Mesje
Wil ze koffie? Ja, ze wil koffie. Ik loop naar de keuken om koffie te zetten en Rosita volgt me als een schaduw. Ik zoek in de keukenlades naar de schaar, want er moet een nieuw koffiepak open. Verdorie, waar is dat ding? Niet te vinden. Dan maar een aardappelschilmesje.
Rosita staat vlák achter me. Wellicht daarom hanteer ik het mesje onhandig en snij mezelf in mijn vinger. Ook Rosita ziet de bloeddruppels verschijnen en roept: “Sorry!” Waarna ik haar meteen duidelijk maak dat het mijn eigen stomme schuld is.
‘Laat mij maar’
Dan even naar kantoor voor pleisters. Rosita loopt weer met me mee en zij wil beslist de pleister op mijn gewonde vinger aanbrengen. “Laat mij maar,” zegt ze met haar hoge, hakkelende stem.
Laat ik haar? Ja, want ik ben benieuwd hoe ze het er vanaf brengt. En ze doet het waarachtig heel lief, voorzichtig en goed. Het ‘wondkussentje’ gaat netjes op het wondje, de plakgedeeltes op de niet verwonde huid. Ik bedank haar en even later is er dan eindelijk koffie.
Koude koffie
We drinken een kopje en dan nog een tweede kopje, dat Rosita koud laat worden. Ik zeg daar iets van en Rosita vraagt gelijk: “Ben je boos?”
Ik zeg van niet. En daar voeg ik aan toe, dat ik het alleen jammer vind als ze straks koude koffie moet drinken. Haar reactie: “Ik hou van jou.” Mijn reactie is een vriendelijk knikje.
Illustratie Joep Bertrams
Het is kwart over elf, bijna tijd om met haar naar de manege te lopen. Dan heeft Rosita op de valreep plots nog een verzoek. De nagel van haar rechter wijsvinger doet pijn. Kan ik misschien iets doen?
Ik bestudeer de bewuste vinger, maar zie niets bijzonders. Dan kijk ik haar aan en ineens begrijp ik wat ze wil. “Wil je soms een pleister, Rosita?” Haar antwoord is een volmondig ja en ik moet die pleister aanbrengen.
Wennen
Een poosje later, als ik van de manege naar de woning terugloop, vraag ik me af wat er nu eigenlijk is gebeurd tussen cliënt en begeleider. Wat zeker is: het ging om twee mensen die aan elkaar moesten wennen en door middel van pleisters plakken dichter tot elkaar kwamen. Dat is toch iets moois, echt iets voor in een column. | Frans van Duijn