Beno Schraepen begeleidt scholen in Vlaanderen die de stap naar inclusief onderwijs willen zetten. In een interview met De Standaard vertelt hij over het moeilijk te keren wantrouwen tegenover dat inclusieve onderwijs.
Schraepen is onderzoeker, orthopedagoog en lector aan de AP Hogeschool in Antwerpen. Hij is partner van het project Onwijs Onderwijs dat inzet op inclusief en kwaliteitsvol onderwijs in een vijftal scholen. Een proces dat met veel hobbels verloopt.
Iets extra’s in plaats van de norm
Volgens de onderzoeker is men in Vlaanderen gewend aan buitengewoon (in Nederland: speciaal) onderwijs. Een beperking moest snel worden opgespoord, zodat de leerling naar het juiste onderwijs gestuurd kon worden. Die focus is er nog altijd bij scholen; zij zien inclusief onderwijs als iets extra’s en niet als iets dat de norm moet worden. “Daardoor leeft nog steeds het idee dat jongeren met een beperking een last zijn voor de andere leerlingen en de leerkracht.”
Terugkrabbelen
Er zijn best schooldirecties die interesse hebben in inclusief onderwijs, merkt Schraepen. Maar ze krabbelen terug, omdat het docententeam niet mee wil, of omdat het bestuur de plannen niet steunt. Docenten zijn nog erg gefocust op labels en kijken daardoor niet naar de talenten van zo’n leerling.
Twee werelden
Ouders die hun kind van het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs willen overplaatsen, krijgen dat nauwelijks voor elkaar. In Vlaanderen krijgen zo’n 50.000 kinderen speciaal onderwijs. Volgens Schraeper zouden er 35.000 tot 40.000 kunnen integreren in het gewoon onderwijs. Het buitengewoon onderwijs zal nooit helemaal verdwijnen, dat weet de onderzoeker wel, en dat zal altijd blijven zorgen voor een scheiding tussen twee verschillende werelden.
Lees het interview met Schraeper in De Standaard. |