“Driekwart van de begeleiders ken ik niet meer. Het zijn invallers, flexkrachten en wat dies meer zij. Nu de economie opveert, veren de vaste krachten vrolijk mee,” schrijft Karin Bokhove, moeder van Kofi, die autisme en een verstandelijke beperking heeft.
Het was koud. Maar Kofi en ik weken niet af van onze routines, we gingen aan de wandel. Een gierende wind klapte ons in het gezicht en al snel liep het snot in stromen uit zijn neusgaten. Zijn handen leken die van een dode. Pas toen inspecteerde ik hem nader. Hij had een dun katoenen zomerbroek aan, met slechts een dun T-shirt onder zijn jas. Een winterjas, dat dan weer wel.
"Welke gek heeft hem vanmorgen aangekleed," mopperde ik in mezelf. En vroeg dat aangekomen bij de woning iets beleefder aan een mij geheel onbekende flexer.
"Euhh, kweenie, misschien was het Inge?" opperde die.
Ze wist het niet. Ik wist het niet. Want driekwart van de begeleiders ken ik niet meer. Het zijn invallers, flexkrachten en wat dies meer zij. Nu de economie opveert, veren de vaste krachten vrolijk mee. Een decennium lang demoties en onzekerheid de rug toekerend.
‘Flexers worden als hagelslag over de instelling uitgestrooid’
Begeleiders kiezen met de voeten en springen alle kanten op, als kikkers uit een pan kokend water. De leemtes die ze achterlaten worden opgevuld door flexers. Als hagelslag worden ze over de instelling uitgestrooid.
Komen en gaan
Ondertussen wordt er verder bezuinigd. Twee woningen zijn samengevoegd, en de begeleiding wordt verder ingedikt. Kofi zal het een worst zijn, die hangt tegenwoordig onverstoorbaar op de bank en kijkt TV. Hij heeft al zoveel begeleiders zien komen en gaan. Hij hecht zich wel aan Netflix.
En ook ik raak eraan gewend, stel me vaak niet eens meer voor. Waar ik vroeger iedereen die voor mijn kind zorgde met argusogen bekeek, geloof ik het nu wel.
Vorig weekend liep ik nog langs de Vinkeveense plas waarvan de randen in toenemende mate bevuild worden door de pretkastelen die managend Nederland er neer laat plempen. Hier en daar weet ik nog een glimp op te vangen van het schitterende water, openbaar bezit. Geld genoeg, dat is zichtbaar, maar het beweegt zich niet richting goede zorg.
Flodderig
Ik loop naar Kofi's kamer, ruk zijn kledingkast open en trek er een dikke pooltrui met dito skibroek uit, "Kan dit morgen mee naar de dagopvang?"
"Ja hoor," zegt de flexer vriendelijk. Ze is van goede wil, maar jonger dan mijn dochter en ik weet hoe flodderig die is. Niet voor niets is onze standaardgrap thuis, "Wanneer is het frontaalkwabje volgroeid?"
De volgende dag mail ik de dagopvang: "Hebben jullie de dikke kleren gekregen?"
Geloof is goed, controle is beter.
"EUH, nee..." krijg ik terug.
Betrokken ouderschap
Ik ken een moeder met een psychotische zoon. Ze is over de tachtig en heeft het betrokken ouderschap vaarwel gezegd. Haar hart ging steeds vreemder tikken wanneer ze haar medezeggenschap probeerde uit te oefenen.
Terwijl ik terug naar mijn auto loop, passeer ik een huis waarvan de achterdeur abrupt openklapt zodat een begeleider die met gestrekte armen aan de klink hangt in mijn blikveld draait. Woedend roept ze tegen een kind dat wroetend in tuinaarde juist een lekkere vette hap klei met wormen naar haar mond brengt, "Hé, DOE TOCH ES NORMAAL!"
"Dat kunnen ze hier niet, ze zijn verstandelijk gehandicapt weet je nog?" wil ik haar toevoegen. Maar ik hou me in. Mijn hart zou er maar raar van gaan slaan. |
Bewerkte versie van een aflevering van het weblog 'Het kleine leven van Kofi', door Karin Bokhove, moeder van Kofi. Zij schreef ook het boek Kofi, het kleine leven van een autist.