De taalontwikkeling van kinderen met Downsyndroom is sterk vergelijkbaar met die van normaal ontwikkelende kinderen, als je andere vormen van communiceren inzet, zoals gebaren. Dat heeft gedragsonderzoeker Stijn Deckers met zijn promotieonderzoek bevestigd gekregen.
Daarmee schuift Deckers de opvatting van tafel dat gebarenwoordenschat de gesproken woordontwikkeling rémt. De onderzoeker is van mening dat men juist zo vroeg mogelijk moet beginnen met totale of ondersteunende communicatievormen zoals gebaren.
In zijn onderzoek volgde Deckers zo'n zestig kinderen met het syndroom van Down in de leeftijd van twee tot zeven jaar. “Daaronder waren kinderen die tot wel driehonderd woorden in gebaar konden maken, maar nog niet of nauwelijks konden spreken.” Bij gesprekken met logopedisten, leerkrachten en ouders van zo'n vijftien tot twintig van deze kinderen met Downsyndroom, kreeg Deckers te horen dat er geen vormen van totale of ondersteunde communicatie werden ingezet. "Omdat dit de spraakontwikkeling zou remmen, óf dat ze eerst nog wilden afwachten wat er in de spraakontwikkeling zou gebeuren voordat die extra ondersteuning zou worden geboden."
Goedemorgen
Met iemand kunnen communiceren, of dat nou in woord of gebaar gebeurt, is belangrijk. Deckers refereert graag aan zijn vrijwilligerswerk bij stichting Wigwam, die meervoudig beperkte kinderen een-op-eenbegeleiding biedt tijdens vakanties.
In 2009 begeleidde hij een jongen die niet sprak en niet gebaarde. De ouders van de jongen hadden wel het idee dat er veel meer in hem zat, “maar het komt er gewoon niet uit.”
In die vakantie werd iedere ochtend een liedje gezongen om de dag mee te starten. Het gebaar voor ‘goedemorgen’ kwam daar wel honderd keer in voor. Na drie dagen gebaarde de jongen ‘goedemorgen’ naar Deckers, die het herkende en goedemorgen-gebaar teruggaf. De jongen lachte. Het bleek een doorbraak. Aan het einde van die vakantie kon die jongen 15 gebaren maken waarmee hij eindelijk kon communiceren met zijn ouders.
‘Dat je niet kan praten betekent niet dat je niet kan communiceren’
Toen Deckers inzag wat je met ondersteunende communicatie kunt bereiken, besloot hij daar meer mee te gaan doen, met dit promotieonderzoek als resultaat. Het pleidooi van de jonge promovendus voor meer gebruik van gebaren ter bevordering van de taalontwikkeling spitst zich niet alleen toe op kinderen met downsyndroom. Het werkt voor iedereen met communicatieve beperkingen: mensen met spraak- of taalproblemen door niet-aangeboren hersenletsel of een beroerte, patiënten met een buisje in de luchtpijp. “Dat je niet kan praten betekent niet dat je niet kan communiceren”, stelt Deckers.
Beter afstemmen
Verder viel het Deckers tijdens zijn onderzoeksperiode aan de Fontys Paramedische Hogeschool in Eindhoven en de Radboud Universiteit in Nijmegen op hoezeer verschillende specialisaties langs elkaar heen werken, ondanks de beste bedoelingen. “Zorgprofessionals moeten onderling beter afstemmen welke vorm van ondersteunde communicatie op welk moment nuttig is. Bovendien moeten zorgverleners in opleiding op die manier leren denken, over de grenzen van hun eigen beroep. We moeten interprofessioneel opleiden en samenwerken. Daar heeft mijn onderzoek al aan bijgedragen: in totaal hebben zo’n 250 studenten van de Fontys Hogeschool en de Radboud Universiteit meegeholpen met huis- en schoolbezoeken en dataverzameling.” |
Over de onderzoeker
Stijn Deckers (Heerlen, 1987) studeerde Pedagogische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit. Hij promoveert op 29 juni. Zijn onderzoek valt binnen het overkoepelende RAAK PRO project ‘Praten kan ik niet…, maar communiceren wil ik wel!, gesubsidieerd door Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA. Naast zijn werk is Deckers de voorzitter van de Nederlands/Vlaamse afdeling van de Internationale Vereniging voor Ondersteunde Communicatie (ISAAC-NF).