Gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering kunnen hun complexe taken onvoldoende uitvoeren. Dit blijkt uit het rapport ‘Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd’ van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid. Zij hebben het kabinet aangegeven dat de situatie zeer schrijnend is en dat er direct actie moet worden ondernomen.
De verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg ligt sinds 2015 bij de gemeenten. Die staan dicht bij hun inwoners en zouden daardoor beter in staat zijn om maatwerk te leveren en verbinding te leggen met andere terreinen zoals zorg, onderwijs en veiligheid.
“De groep kinderen die in aanraking komt met jeugdbescherming en jeugdreclassering is relatief klein, zo’n 1% van alle kinderen. Het moet toch mogelijk zijn om voor deze kleine – maar uiterst kwetsbare – groep kinderen tijdig passende hulp te realiseren,” stellen de inspecties.
Snelheid
De praktijk blijkt weerbarstiger. Zo’n 60 procent van de kinderen met een beschermingsmaatregel (zoals ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing) wordt niet op tijd gezien, terwijl hulp aan deze kinderen juist snel geboden moet worden.
“De urgentie is groot als de kinderrechter deze maatregelen oplegt en daarom is het noodzakelijk dat een kinderbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel op integrale, deskundige wijze en zonder vertraging wordt uitgevoerd. De noodzakelijke hulp moet onmiddellijk kunnen starten”, melden de inspecties in het rapport.
De gecertificeerde instellingen zouden niets liever willen, maar lopen tegen de volgende problemen aan:
- de zwaarte van de doelgroep
- personeelstekorten, hoog verloop en verzuim
- onvoldoende direct inzetbare, passende hulp
- onvoldoende financiële zekerheid.
Problematiek kan verergeren
De gevolgen voor de tekortkomingen bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn zeer ernstig. Kinderen blijven dan immers langer in onveilige situaties, waardoor de problematiek juist kan verergeren. Dan is nog zwaardere hulpverlening nodig. Zo zegt een jeugdbeschermer in het rapport: 'Ik weet ook dat ik soms overwegingen maak waarbij alles in me zegt "dit kan niet langer op deze manier", maar ik weet ook dat als we nu zouden kiezen om een machtiging uithuisplaatsing aan te vragen, het kind of de kinderen van noodbed naar noodbed gaan. Dan vraag ik me af: wat is de regen en wat is de drup? Dan maak ik soms de keuze met mijn team 'we doen het niet', want dan durf ik niet te zeggen dat de oplossing die we hebben niet erger is dan de kwaal.'
Bemoeienis gemeenten
Gemeenten hebben veelal onvoldoende passende hulp ingekocht; dit zorgt ervoor dat kinderen en ouders lang moeten wachten op geïndiceerde hulp. Daarnaast bemoeien veel gemeenten zich met de door de instellingen gestelde indicatie, wat ook de hulp vertraagt.
Een casus uit het rapport:
Over een jongere met jeugdreclassering, die vanwege een begeleid wonen plek naar een andere gemeente moest, ontstond gesteggel tussen beide gemeenten. Beide gemeenten vonden dat de andere moest betalen. Gevolg voor de jongere was dat deze tien weken bij moeder moest verblijven en weer in contact kwam met zijn oude netwerk. Hij is toen weer gaan blowen. Het effect van zijn eerdere buitenlandse plaatsing van anderhalf jaar ging zo teloor.
Jeugdbeschermingsketen
Gelijktijdig met het rapport is ook het signalement ‘Jeugdbeschermingsketen in gevaar’ uitgebracht. Hierin wordt beschreven dat de beschermingstaak wordt uitgevoerd door 26 Veilig Thuis-organisaties, de Raad voor de Kinderbescherming en de 16 gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. De inspecties maken zich zorgen over de wachtlijsten die in elk van deze organisaties aangetroffen worden. Ook hier zijn personeelstekorten een belangrijke oorzaak. Wanneer een organisatie nieuwe hulpverleners heeft gevonden, vertrekken deze vaak snel weer, omdat ze zich onvoldoende toegerust voelen.
Aanbevelingen
Een van de belangrijkste aanbevelingen voor de korte termijn die de inspecties aan de verantwoordelijke ministers De Jonge (VWS) en Dekker (Rechtsbescherming) en gemeenten doen, is: zorg voor maatschappelijke en financiële waardering voor professionals in de jeugdbeschermingsketen.
Verder moeten de gecertificeerde instellingen duidelijker zijn richting gemeenten wat er aan jeugdhulpvoorzieningen nodig is om deze kwetsbare groep kinderen te beschermen. Bovendien zouden jeugdbeschermers meer kennis van GGZ en verslavingszorg moeten hebben om met de problematiek van de ouders om te kunnen gaan.
Maatregelen
Jeugdzorg Nederland heeft vorige week met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ministeries van VWS en Justititie en Veiligheid afgesproken de precieze problematiek nog voor het eind van het jaar in kaart te brengen. “We gaan ervan uit dat die gesprekken leiden tot snelle maatregelen waarbij ook de financiële knelpunten worden opgelost,” aldus René Meuwissen, bestuurslid Jeugdzorg Nederland.
Het kabinet heeft al aangegeven in te grijpen bij de jeugdzorg. Gemeenten moeten meer samen gaan werken en moeten pleegzorg, gezinsvervangende jeugdhulp, specialistische anorexiazorg en andere complexe taken overdragen aan de 42 jeugdzorgregio’s. De gemeenten zijn dan alleen nog verantwoordelijk voor lichtere zorgtaken, waaronder opvoedondersteuning en schoolmaatschappelijk werk. Daarnaast willen de betrokken ministers de tarieven meer gaan sturen, omdat gemeenten soms te weinig aan zorgaanbieders betalen, meldt de NOS.
Voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd
Terwijl de inspecties aan de noodklok luidden, kwam de derde voortgangsrapportage over het programma Zorg voor de Jeugd uit. Deze biedt een overzicht van de acties om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar beter te maken en beslaat de periode mei tot en met oktober 2019. Die gehele rapportage is te vinden op de website voordejeugd.nl. |