Het ondersteuningsplan kent in de gehandicaptenzorg vele varianten. Maar wat is een goed plan? Met behulp van een speciale toets kun je testen of het ondersteuningsplan dat jouw organisatie gebruikt aan eigentijdse criteria voldoet.
Op zijn best is een ondersteuningsplan een document van een paar pagina’s waarin afspraken met de cliënt over zijn of haar doelen, middelen om die te bereiken en de hulpbronnen staan opgeschreven. Op zijn slechts bestaat het uit tientallen pagina’s en bevat het ook veel diagnostische en administratieve informatie, behandelplannen en een uitgebreide levensgeschiedenis van de cliënt. “Heel nuttige informatie, maar niet voor in het ondersteuningsplan,” aldus Wil Buntinx.
Buntinx is medebedenker van de Handreiking Ondersteuningsplannen van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (Vgn) en maker van de Toets ondersteuningsplannen. Volgens hem is een goed ondersteuningsplan op de gehele kwaliteit van bestaan van een cliënt gericht. Ook als het een ondersteuningsplan van de dagbesteding of ambulante zorg betreft. Buntinx: “Hierbij kun je gebruik maken van de acht domeinen van kwaliteit van bestaan’. Maar er zijn ook alternatieve instrumenten die je terug kunt laten komen in het plan” (zie onderaan tekst, model Robert Schalock).
Haalbare doelen
Om een goede kwaliteit van bestaan te garanderen zijn er afspraken nodig tussen cliënt en zorgaanbieder over de te behalen doelen. Buntinx maakt hierbij de kanttekening dat het wel om haalbare doelen moet gaan. “Soms staat er bijvoorbeeld in een ondersteuningsplan dat iemand één keer per week gaat zwemmen. Maar als je van tevoren al weet dat dit met de huidige bemensing niet haalbaar is, moet je het niet opnemen.”
Ook is er een verschil tussen wens en ondersteuningsbehoefte. “Een cliënt met Prader Willi kan de wens hebben om veel te willen eten. Maar de begeleider moet rekening houden met de ondersteuningsbehoefte van de cliënt bij het eten en daarop afspraken baseren. Die moeten de cliënt het gevoel geven dat hij lekker mag eten, zonder dat hij schade leidt.”
Hoe werk je aan doelen?
In een ondersteuningsplan moet verder zijn opgenomen hoe bepaalde doelen bereikt gaan worden. Buntinx: “Begeleiders moeten hierover vragen stellen. Is er voldoende geld en tijd voorhanden om de doelen te bereiken? Wie gaat er helpen? Gaat een begeleider erbij helpen, een familielid, een buurtgenoot, een vrijwilliger of een combinatie daarvan?”
Duidelijke taal
Het plan moet in ieder geval in duidelijke taal zijn geschreven. “De cliënt moet het kunnen begrijpen. Als de cliënt het plan niet goed kan lezen dan kun je picto’s gebruiken of de afspraken op een videofilmpje opnemen.”
Bij de hand
In de praktijk komt het nogal eens voor dat het ondersteuningsplan na een bespreking uit het zicht verdwijnt. Pas als er weer een nieuwe bespreking in de agenda staat, wordt het op de computer bijgewerkt en opnieuw uitgedraaid.
Volgens Buntinx is dat niet zoals het hoort. “Het ondersteuningsplan is van de cliënt. Deze moet er altijd over kunnen beschikken. Hij moet het bijvoorbeeld ook kunnen laten zien aan een zus die langskomt.”
Hoe vaak bespreken?
De manier van omgaan met het plan komt de cliënt ten goede. Dat geldt ook voor de frequentie waarmee een plan wordt besproken. “Vroeger besprak de begeleiding, cliënt en familie meestal een keer per één of twee jaar een ondersteuningsplan. Dan werd alles doorgesproken, waarna het vervolgens weer wegzakte. Nu is er meestal een keer per half jaar een bespreking. Dat houdt het levendig.’
Maar het ondersteuningsplan moet niet afhankelijk zijn van halfjaarlijkse besprekingen. Want, zegt Buntinx: “De cliënt en zijn begeleiders werken immers elke dag aan het behalen van de doelen. En je kunt de doelen ook eens bespreken tijdens het wekelijkse koffiemomentje met de cliënt. Dat maakt het ondersteuningsplan tot de aanjager van de beste zorg voor de cliënt.” |
Toets
Wil je weten of het ondersteuningsplan dat in jouw organisatie wordt gebruikt aan de huidige professionele eisen voldoet? Of wil je weten of jullie plan voldoende cliëntgericht is? Dan kun je de Toets Ondersteuningsplannen gebruiken. De toets bestrijkt zes facetten van het ondersteuningsplan, over elk facet worden zes vragen gesteld. Aan de antwoorden op de vragen zijn scores verbonden. Op die manier kun je zien waar je ondersteuningsplan nog onvoldoende scoort en waar het wel in orde is. Meer informatie via www.buntinx.org. of bekijk een algemene versie van de toets.
Wat houden de acht domeinen concreet in?
1. Emotioneel welbevinden: bijvoorbeeld respect en voor vol worden aangezien, je veilig en zeker kunnen voelen in je leven, je op je gemak voelen in de groep waar je woont / werkt
2. Interpersoonlijke relaties: bijvoorbeeld je eigen sociaal netwerk kunnen behouden en onderhouden
3. Materieel welbevinden: materiële omstandigheden die je je menselijke waardigheid doen behouden, bijvoorbeeld je eigen wc. Bezoek kunnen ontvangen in je eigen woning, comfortabel wonen
4. Persoonlijke ontplooiing: de kans krijgen om als mens te groeien; groeien in je gevoel van eigenwaarde, leren door het zelf te ervaren, maar ook simpel door naar school of de dagbesteding te kunnen gaan
5. Lichamelijk welbevinden: serieus genomen te worden in je lichamelijke integriteit; indien nodig naar je eigen huisarts
6. Zelfbepaling: veiligheid en waardigheid / zelfrespect ontlenen aan het feit dat je je eigen keuzes mag maken, dat niet anderen steeds over je hoofd heen beslissingen nemen; zelf dingen kunnen proberen; zelf beslissen dat je iets wil proberen; zelf bepalen hoe laat je naar bed gaat
7. Sociale inclusie: simpelweg ervaren dat je erbij hoort en kunt meedoen in de samenleving, dat je mens onder de mensen bent
8. Rechten ervaren die je toekomen, opkomen voor je belangen, privacy!
Model Robert Schalock, bron: QinO Benelux BV