Kenniscentrum verstandelijk gehandicaptenzorg
Menu

Verstandelijk gehandicapten: geestelijk afval in Ghana

11 januari 2016 Karin Bokhove Geen reacties

“Wat is dit voor een ongedierte?” ziet Karin Bokhove de Ghanese kooplieden denken op de markt in Amsterdam Zuid-Oost als ze haar zoon Kofi zien, die autisme en een verstandelijke beperking heeft. Ze beschrijft waar hun angst vandaan komt, en blikt terug naar haar bezoek aan Ghana en een zorginstelling daar onlangs.

We lopen over de markt in Amsterdam Zuid Oost. De Ghanees-Surinaamse markt. Een stukje tropenheimwee in Nederland. Kwame, Kofi en ik doen er inkopen. Ghanese suikerbroden, bakbananen, yams, taaierblad, palmolie. Ik hou Kofi’s hand vast.

Kofi kijkt rond, lacht, brult, springt op en neer. Ghanezen kijken verstoord op. “Wat is dit voor een ongedierte?” zie je ze denken. Ik voel mijn boosheid tintelen, maar kan ik het ze kwalijk nemen?

Opgeraapt
Ik herinner me ons bezoek aan een instelling voor verstandelijk gehandicapten in Ghana. Ze woonden in een kleine vallei achter het dorp Nkoranza. Geestelijk afval.  Door een Nederlandse vrouw opgeraapt uit alle hoeken en gaten van het land. Het jongetje dat jarenlang zat opgesloten met drie bejaarden, waarmee het een bed deelde. Het meisje waar niemand voor wilde zorgen, behalve haar blinde oma die dat uiteindelijk niet meer kon. Zo had het mijn Kofi kunnen vergaan, als hij ergens anders was geboren.

De verzorgers van de kinderen waren deels vrijwilligers uit Nederland, deels professionals uit Ghana. Ik praatte met de Ghanese gastvrouw. Ze vertelde me dat de dorpelingen haar regelmatig waarschuwden “Als je te lang met dit soort kinderen werkt, dan krijg je ze zelf ook!”

Stom stom
Dorpelingen kwamen soms naar de instelling om de ‘gyime gyime’ (stom stom) te bekijken. Of erger. Dus hadden ze om de compound maar een hoge muur gebouwd. Daarachter leidden ze een vreedzaam bestaan. Kralen rijgen, rondrijden in wagentjes, muziek maken, snoezelen en elke middag in het grote bad.

“Of ik van mijn kind hield.” vroeg ze me.

Verdronken
Verstandelijk gehandicapten moeten weg. Mijn zwager Lesley vertelde me eens dat zijn zuster ook zo’n dochter had gehad. Ze kon er moeilijk voor zorgen in de stad waar ze woonde. Haar familie uit het dorp zei steeds: “Laat ons toch voor haar zorgen, dan heb jij je handen vrij.” Dat had ze uiteindelijk gedaan. Een tijdje later hoorde ze dat haar dochter was verdronken in de rivier. Een tragisch ongeluk. En de manier waarop deze kinderen vroeger werden teruggegeven aan de watergoden. Ze hoorden niet op deze aarde.

Je kunt het hard vinden. Maar hoe kun je op een menswaardige manier voor ze zorgen, als je geen geld hebt? De dorpelingen hebben voor de moeder gezorgd, omdat ze haar lieten geloven dat het een ongeluk was. Ze hoeft zich niet schuldig te voelen. Het is beter zo.

Verdwaasd
Soms zie ik ze staan, midden in het centrum van Kumase. Op een druk kruispunt. Auto’s suizen langs hen heen. Hun haren verklit tot grote rastaslierten, onder hun gescheurde kleren kiert hun bestofte piemel, hun blote voeten, of wat ervan over is, schroeien op het hete asfalt. Verdwaasd kijken ze om zich heen. De beelden staan in mijn hoofd gegrift. Waarom zorgt er niemand voor ze? Maar hoe dan?

Kort en klein
Nicht Efua vertelt me dat in hun oude wijk een echtpaar woonde met een psychotische zoon. Hij sloeg hun krot kort en klein, viel de buren lastig en stal eten. Geld voor medicijnen was er niet.

Ze moesten allebei werken op de markt. Elke dag een uur lang in de rij staan om een uitpuilende trotro-bus naar het centrum te nemen. Tien uur werken op de markt om aan het eind van de dag als menselijk lava te worden uitgespuugd door de grote stad.

Op een dag had hun zoon de wijk genomen. Ze wisten niet waar hij was en of hij nog leefde. Toen kwam hij weer thuis, zonder een draad aan zijn lijf. Uitgehongerd. Hij moest doelloos hebben rondgezworven. Ze gaven hem kleren en eten. Tot hij op een dag weer was vetrokken. Zo gaat het tot op de dag van vandaag door, soms botst hij tijdens z'n waanzinnige wandelingen even tegen z'n oude huis, en dan is hij weer maanden spoorloos.

Radeloos
Denk niet dat het ze niet kan schelen. Ze zijn radeloos. En machteloos. Er komt een moment dat je maar beter van zo’n kind af kunt zijn. Gooi hem maar in de rivier. Laat hem maar weggaan. Alles beter dan te moeten aanzien hoe hij rondloopt.

Op de markt is het een drukte van jewelste. We kopen een kilo kaas bij de enige Nederlandse kraam. Suikerbrood en Ghanese Dvd’s.

We lopen langs een groentestalletje. Bakbananen, zwarte ogen bonen, kontummire en yams liggen uitgestald. Ghaneze klanten drommen eromheen. Kofi staat voor een grote yam. Hij springt op en neer alsof hij op een trampoline staat. Hij schreeuwt. En grijpt naar een knobbelige bruine yam. Het is inderdaad een indrukwekkende knol.

“Dat kind heeft mijn groente aangeraakt!” grauwt de marktvrouw naar me. Ik trek vijf euro uit mijn portemonnee en smijt het biljet bovenop de knollen.

Mijn volk
“Hier, dit lijkt me wel genoeg voor die yam van je!” schreeuw ik in mijn beste twi. Bewust in het twi. Laat het je eigen taal zijn, waarin je mijn woorden hoort. Het werkt.

Ze kijkt me strak aan en zegt dan “Ik kan dit niet aannemen, je bent van mijn volk.”

Mooi zo, denk ik triomfantelijk, neem Kofi aan de hand en slenter verder.  |

Door Karin Bokhove, moeder van Kofi. Zij schrijft onder meer het weblog 'Het kleine leven van Kofi', waar deze aflevering december 2015 verscheen.

Wil je reageren op dit artikel? Log dan in als abonnee!