Als Peter donderdagavond naar de vrijetijdsclub gaat, wil hij de bus niet in. Tijdens een teamvergadering bespreken we hoe dit zou kunnen komen. In het vakjargon waarmee we de stoornissen en beperkingen van Peter nalopen, gaan we alleen voorbij aan hem als mens, schrijft orthopedagoog Lot de Swart in haar column. | Illustratie Josje van Koppen
Vorig jaar was ik aanwezig bij een teamvergadering van een woongroep. Op de agenda van het overleg stond dit keer Peter, één van de bewoners. De broer van Peter, André, was ook aanwezig bij de vergadering.
Iedere donderdagavond om 7 uur rijdt de taxibus voor. Deze bus brengt Peter naar zijn vrijetijdsclub. Als Peter de bus ziet, wil hij zijn jas niet aan en duwt hij zijn begeleider van zich af. Hoe moeten we dit nu opvatten, en hoe moeten we hiermee omgaan? Daar wilden we het over hebben.
Autisme
De weerstand verklaarden we direct vanuit zijn autisme. In zijn dossier staat hierover het volgende geschreven: “Peter kan vanuit zijn autistische, gefragmenteerde wereldbeeld geen coherent beeld construeren van zijn context. (...) Peter heeft voorts een aversie tegen het initiëren van dagelijkse ADL- en HDL-routines, door een stoornis in zijn executieve functioneren, tevens autismegerelateerd.” Door zijn autisme heeft hij dus die weerstand tegen de avondclub, was onze conclusie.
Totdat André zei: “Maar dit is een familietrekje, ik heb ook altijd tegenzin als ik ergens heen moet, vooral ‘s avonds.”
‘Dat tegenzinmoment voorafgaand aan een verplichting herkende iedereen’
Waarop wij allemaal toegaven dat we zelf ook vaak geen zin hebben in een verplichting na een dag werken. Tja, als je er eenmaal bent, is het vaak wel oké, maar dat tegenzinmoment voorafgaand eraan, dat herkende iedereen.
Gewoon geen zin. Dit past ook wel bij Peter eigenlijk, stelden we met z’n allen vast.
Een mens als jij en ik
De slotconclusie was: Peter is een mens, net als jij en ik. Een man met krachten en kwaliteiten, iemand die soms geen zin heeft om ergens heen te gaan, vooral niet als het regent.
In de verslaglegging over cliënten gebruiken we bepaalde termen naar aanleiding van een onderzoek of diagnostiek. Vaak inclusief statistische gegevens over de normgroep, standaarddeviaties, betrouwbaarheidsintervallen, tabelletjes en percentages.
O ja, en bovenaan het verslag, onder de naam en geboortedatum, ook ‘cliëntnummer’. Die verslagen gaan vaak vooral over iemands beperkingen, en minder over iemands kwaliteiten. Hiermee maken we vaak onterecht een patiënt van een mens en ontstaat een risico dat we een kokervisie krijgen bij het duiden van gedrag.
Alle facetten beschrijven
Dus collega-orthopedagogen, -psychologen, -psychodiagnostici: zullen we voortaan verslagen schrijven over de méns, in al zijn facetten? Beeldvorming dus over wie iemand is, over zijn karaktertrekjes, zijn gezin van herkomst, over wat hij goed kan, wat hij kan leren en hoe we hem verder kunnen helpen. Een beeld dat we samen maken met de nuchtere, ervaringsdeskundige kijk van verwanten. Diagnostiek is vaak helpend en heeft daarin wel een plek, maar een passende plek.
En zullen we dan meteen dat moeilijke vakjargon afschaffen en iemand beschrijven in begrijpelijke taal? Omdat álle betrokkenen je verslag moeten kunnen begrijpen en mee moeten kunnen praten: ouders, broers en zussen zijn vaak niet zo van het jargon en het stickerdenken. Dat is hun kracht. Wanneer wij normale taal gebruiken, kunnen we elkaar veel beter helpen in het vormen van een beeld over iemand. | Lot de Swart